Antonius Abt werd rond 251 geboren in de Egyptische plaats Koma. Zijn levensverhaal vertelt dat Antonius zich rond 310 naar Alexandrië begaf om zich als christen bekend te maken, met de bedoeling de marteldood te ondergaan. Het was immers de tijd van de christenvervolgingen onder keizer Maximinus Daia (305-313). Maar deze liet hem ongemoeid. Vanaf zijn 20e jaar leefde hij als kluizenaar.
In de afzondering nam hij slechts het allernoodzakelijkste eten tot zich; hij heeft er vreselijk te strijden gehad tegen bekoringen: duivels in de gedaante van allerlei fantastische dieren gingen hem te lijf met knuppels en roeden en soms lieten ze hem half dood liggen.
Eerst woonde hij 35 jaar lang in een rotsspelonk in de buurt van de plaats waar hij geboren was. Daarna trok hij dieper de eenzaamheid in en vestigde zich op een berg aan de overkant van de Nijl in de buurt van het huidige El-Maimum.

Nadat hij twintig jaar op zijn berg had doorgebracht, trok hij naar een oase in de Egyptische woestijn, nu geheten Djzebel al-Galala el Qibliya. In deze oase werd hij bezocht door vele christenen. Van hen besloten er zo nu en dan om hun leven verder in zijn gezelschap door te brengen. Zo ontstond een dorp van kluizenaarswoningen. Hoewel hij geen gemeenschappelijke levenswijze organiseerde, gaf hij aan allen geestelijke leiding; dat is de reden waarom hij de eerste abt genoemd wordt.
Hij stierf toen hij 105 jaar oud was.

In 561 werd zijn graf ontdekt en vanaf 1491 worden zijn stoffelijke resten bewaard in de St-Julienkerk te Arles. Er bevinden zich ook relieken in de abdij St-Antoine ten westen van Grenoble.

Hij is beschermheilige van alle beroepen die met vee, en meer in het bijzonder met varkens te maken hebben: hoeders, boeren, varkenshandelaren, slagers, vilders, leerlooiers en handschoenmakers, worstmakers, vleeswarenverkopers, handelaren in gerookte vleeswaren en schilders (penselen worden immers gemaakt van varkenshaar!); daarnaast van schutters en boogschutters (Antonius is beschermheilige tegen de pest. De middeleeuwer meende, dat iemand door deze ziekte werd getroffen, doordat God vanuit de hemel zijn pijlen op de beoogde mensen afvuurde); om dezelfde reden is hij in Vaticaanstad patroon van de brandweer (vuur is net zo’n plaag voor de mens als de pest!); daarnaast is hij natuurlijk patroon van de Antoniusbroeders en van de Antoniters, van de kluizenaars en van de activiteiten, die hij in de eenzaamheid verrichtte: hoveniers, borstelbinders, mandenmakers en -vlechters en wevers, lakenscheerders en porseleinwerkers; hij is ook patroon van doodgravers en grafdelvers (vanwege het feit, dat hij Sint Paulus van Thebe begroef); van suiker- en banketbakkers (omdat in de winter rond zijn feestdag veel suikerhoudende spijzen werden gegeten als bescherming tegen de kou) en van de armen (omdat zij in de winter op zijn feestdag gratis varkensvlees kregen); van klokkenmakers.