5. De Eikendonk als vluchtheuvel tussen Den Dungen en ’s-Hertogenbosch

De eerste steden ontwikkelden zich gewoonlijk in de omgeving van burchten, kloosters of een samen- komst van wegen of waterlopen, maar vooral in de omgeving van een agrarische gemeenschap. Zo ook de stad ’s-Hertogenbosch die zelfs gelegen was tussen twee dorpen: Orthen (eerste vermelding 9e eeuw) en Den Dungen (13e eeuw). Handelaren en kooplieden, uitvinders van het fenomeen stad, konden veel. voor het noodzakelijke voedsel waren ze echter volledig afhankelijk van hun omgeving. De stad ’s-Hertogenbosch groeide vanaf eind 13e eeuw explosief. Import van voedsel zoals granen, groenten en fruit en niet te vergeten grote hoeveelheden hop (bier!) maakte de groei van de stadsbevolking mogelijk. Een gedeelte van de Bossche Markt werd zelfs Dungense Markt genoemd! Agrarische gemeenschappen leefden voor het ontstaan van steden autarkisch, d.w.z. volledig selfsupporting. Dus naast het verbouwen van landbouwproducten bouwden ze ook hun boerderijen en schuren zelf. Hand- en span diensten en kennis vanuit de dorpen in de omgeving waren in de stad welkom en noodzakelijk in een snel groeiende stad. Bewoners van Den Dungen verhuisden zelfs naar de stad om daar te werken in de bouw. In de ochtend, na het openen van de stadspoorten, trok circa 30% van de werkende stadsbevolking naar de omliggende dorpen om te werken op het land. Hoewel de wereld binnen en buiten de stad scherp leek afgebakend, wist men zich afhankelijk van elkaar. Er bestond een gevoel van verbondenheid tussen stadsbewoners en boeren. Er was niet zoals nu, sprake van vervreemding met het platteland.
De band met Den Dungen was bovendien bijzonder omdat vanaf het moment dat ’s-Hertogenbosch stadsrechten kreeg het behoorde tot het Vrijdom van ’s-Hertogenbosch. D.w.z. dat de bewoners van het dorp poorters waren van de stad met dezelfde rechten en plichten als de stadsbewoners binnen de vestingmuren.

De 16e eeuw, een onrustige en gevaarlijke tijd voor Den Dungen
Opgenomen zijn in het Vrijdom van ’s-Hertogenbosch bood naast rechtsbescherming ook veiligheid. Dat kwam vooral tijdens de Gelderse Oorlogen (1502- 1543) tot uiting. Vooral Maarten van Rossum, meer roofridder dan veldmaarschalk, trok in dienst van de hertog Van Gelre moordend, plunderend en brandschattend door de Nederlanden. De dorpen rond ’s-Hertogenbosch die zo goed als onbeschermd lagen, waren herhaaldelijk de dupe. Zijn mentaliteit spreekt duidelijk uit zijn uitspraken als “ Blaken en branden is het sieraad van de oorlog” en “Plunderen is een onvermijdelijk bijproduct van oorlog”. Berichten of zelfs geruchten dat zijn roversbenden weer eens in aantocht waren betekende voor de bevolking de vlucht naar de veiligheid van de vestingmuren van ’s-Hertogenbosch.

In de tweede helft van de 16e eeuw werd het niet beter. In de opmaat naar het beleg van ’s-Hertogenbosch(1629) trokken de Staatse troepen met regelmaat rond de stad. Hun intenties waren niet beter dan die van Gelre. Dorpen als Empel, Maren en Orthen werden dusdanig verwoest dat ze tientallen jaren ontvolkt waren. In Oisterwijk stonden in 1587 nog 600 huizen. Na een bezoek van de Staatse troepen stonden er nog 34 overeind. Met regelmaat trokken de inwoners van Den Dungen samen met hun vee en hun landbouwopbrengsten naar de veilige stad. Dungenaren werkten herhaaldelijk mee aan de versterking van de Bossche vestingwerken.
Van Den Dungen met schuit of te voet naar de stad.

De Dungense Vaartgraaf
Deze oude natuurlijke bedding in de delta van de Aa, op sommige kaarten ook Kloostervaart genoemd. In de loop van de 14e eeuw is de Vaart handmatig bevaarbaar gemaakt. Dus uitgediept, plaatselijk verbreed en enigszins rechtgetrokken. Zo kon men bij normale waterstanden met pleiten (platbodems) vanaf de Eikendonk via de Bossche Kleine Hekel en de Binnendieze varen tot de Waterpoort bij het Rozemarijnstraatje. Dus tot op zeer korte afstand van de Bossche Markt. Bij hoge waterstanden in het Bossche Broek kwam de veerdienst tussen Den Dungen en de stad in bedrijf en werd er vanaf de Eikendonk doorgevaren naar De Keer gelegen aan de Ringdijk. Dat de vaarverbinding met de stad van groot belang was blijkt uit berichten van de winter van 1718. Hoog water, storm en ijsgang maakten de overtocht per veer onmogelijk. In ’s-Hertogenbosch ontstond een tekort aan groenten en slachtvee.

Het Boschpad
Langs de Dungense Vaartgraaf lag het Boschpad (door Bosschenaren de Bossche pad genoemd) die verder over de Eikendonk doorliep naar het Kloosterpad en Den Dungen. Een ondergelopen broek betekende dat rechtstreekse verbinding met de stad over land werd verbroken. Wilde men toch over land van Den Dungen naar de stad dan was een omweg over Berlicum en Hintham mogelijk. Het was een hele opluchting toen in 1825 de Zuid-Willemsvaart werd aangelegd. Voor het eerst kreeg men een goede wegverbinding via de kanaaldijk naar ’s-Hertogenbosch.
15-9-2021 P.V.